Page 7 - Emaille & Meer
P. 7

VOORDRACHT HAAGS GEMEENTE MUSEUM


            Mijn eerste ervaring met de beeldende kunst als nabootsend imitatief verschijnsel had ik op school,
            alwaar wij prentbriefkaarten van geschilderde vazen met bloemen en Franse havenplaatsjes
            moesten natekenen. Het natekenen als handeling was een bijzonder rustgevende bezigheid, door
            de concentratie op het tekenen verbleekten alle zorgen over school en thuis.


            Ik kon dat heel goed, maar ergens diep in mij moet een argwaan en twijfel gerezen zijn, wat dit
            met kunst of met mij te maken had. Ondanks de hoge cijfers die ik voor zulk werk kreeg had ik het
            gevoel dat er iets niet klopte met de voorstelling die wij natekenden.


            Pas vele jaren later toen ik meer inzicht in kunst had, begreep ik dat ik gelijk had met mijn argwaan.
            Ik was tot de derde graad door de werkelijkheid bij de neus genomen. De prentbriefkaart stelde een
            slecht geschilderd haventje voor, dit schilderij, op zich een nabootsing van de werkelijkheid was
            weer gefotografeerd en deze reproductie moest door ons weer gereproduceerd worden.


            Hoewel de handeling van het tekenen mij niet verraderlijk voorkwam, voelde ik mij niet gelukkig
            met het doel waarvoor deze handeling werd ingezet. Een driedubbele reproductie van een haventje
            dat mij onbekend was en wezensvreemd omdat ik het nooit met eigen ogen gezien had. Maar
            mijn aandacht werd geheel opgeëist door de handeling van tekenen, de vele lijntjes die vlakken en
            vormen werden, kleuren over elkaar getekend, de druk op het potlood die lichte en donkere partijen
            veroorzaakt c5e richting van tekenen, waardoor het probleem van de nagebootste werkelijkheid
            pas veel later aan de orde kwam, ondanks de gekte van het natekenen van een gefotografeerde
            verftoets en -streek. Dit is een ervaring waarbij de handeling ondergeschikt is gemaakt aan een
            imitatief doel.


            Een andere ingrijpende ervaring, maar nu betreffende het verraderlijke karakter van materiaal en
            vorm stamt uit mijn kleutertijd. Van Sinterklaas (die ik direct herkende als mijn grootvader) kreeg ik
            chocolade schoenen
            (die ik niet aankon) en een walnoot van zeep. Deze beide voorwerpen wekten mijn woede en
            teleurstelling, want ik had echte schoenen verwacht en bovendien bleek bij een beet in de
            walnoot mijn mond vol zeep te zitten. Ik voelde me bedrogen door de werkelijkheid van vormen en
            materialen. Dingen waar je op loopt eet je op en dingen die je opeet daar was je je mee. Visuele
            manipulatie, de metamorfose van vorm en materiaal vond ik later in het werk van Claes Oldenburg
            terug.


            Terwijl hij de complexiteit van de veranderingen, gelaagde betekenissen en associaties in de relatie
            tussen vorm en materiaal binnen één beeld weergeeft doe ik precies het tegenovergestelde, ik
            reduceer het beeld tot één betekenis.


            De werkelijkheid bleek dus niet uit één waarheid te bestaan maar bevatte kennelijk meerdere
            waarheden, verschillen, overeenkomsten en zelfs tegenstellingen. Een materiaal kan kennelijk
            meerdere gedaantes en daardoor funkties en betekenissen aannemen, de vorm vertegenwoordigde
            niet één waarheid maar vele. Chocolade wordt een schoen en bovendien verdwijnt bij langdurig
            vasthouden in een warme hand, de vorm en blijft alleen het materiaal over. Er was dus in het
            materiaal net zoals in de handeling iets constants dat achter al deze verschijningsvormen steeds
            weer terugkwam. Iets met een zelfstandige waarde.

                                                                 5
   2   3   4   5   6   7   8   9   10   11   12