Page 38 - 1968 ... 2013 Soft Living Room
P. 38

De aanwezigheid van SLR in Lausanne in de zomer van 1969 leidt tot veel krantenartikelen. Virtus
        Schade publiceert op 18 juni in de Deense krant Berlinske Aftenavis een uitgebreid interview met
        Maria van Elk en een foto van haar, zittend op de zijkant van het werk. De schrijver roemt haar om
        haar aanpak waarmee zij nieuwe wegen opent en aan textielkunst een ruimtelijke dimensie toevoegt.
        Uit zijn artikel blijkt dat Maria van Elk in het gesprek speelt met het idee van een geluidstoevoeging
        in de toekomst.


        Na afloop van de tentoonstelling in Lausanne komt de SLR terug naar Nederland waar het werk
        een rondgang begint langs verschillende plaatsen: de faculteit Bouwkunde van de Technische Hoge-
        school in Eindhoven en de Vishal in Haarlem als een echo in zwart/wit van de eerste kleurrijke SLR.
        Tenslotte gaat het werk naar het Stedelijk Museum in Schiedam. Afgaande op een artikel van Hans
        van der Sloot in de rubriek Schiedam Vandaag van Het Vrije Volk is het daar in augustus 1972 te
        zien. Het artikel bevat namelijk een verslag van een vergadering die binnen in de Soft Living Room
        wordt gehouden met de educatief medewerker Jan de Grauw van het museum, als een voorbeeld
        van de publieksgerichte benadering van het museum. In 1973 wordt het werk aangekocht door
        Amsterdam via de BKR. In Schiedam blijft het werk achter en wordt het gaandeweg vergeten totdat
        restanten ervan jaren later door conservator Ludo van Halem worden herontdekt.


        In die tijd besluit Maria van Elk weer te gaan studeren en te stoppen met het maken van kunst. Er
        is geen geld en geen atelier. De keuze valt op een studie filosofie maar daarvoor moest ze eerst het
        gymnasiumdiploma halen waarvoor zij in 1972-73 de avondopleiding volgt. In die tijd scheidt zij
        ook van Lysander Apol waardoor de zorg voor haar twee kinderen veel van haar tijd neemt. Ze leest
        dan op aanraden van Bas Jan Ader, met wie ze sinds 1960 bevriend is, Geschiedenis van de Westerse
        Filosofie van Bertrand Russell. Die lezing en haar persoonlijke omstandigheden doen haar afzien van
        verdere studie.


        Maar strijdbaar blijft ze. In 1975, in haar bespreking in Museumjournaal van een nieuwe aflevering
        van de Textiel Biennale in Lausanne onder de veelzeggende titel Chaos, ergert zij zich er over dat
        dit vakgebied nog steeds wordt beheerst door het idee dat hier gaat om een ‘randgebied in de kunst,
        een ongevaarlijk soort hobbyisme.’ De oorzaak daarvoor ligt volgens haar in het beleid van de muse-
        umwereld waarbij zij met naam en toenaam uitvalt naar het Stedelijk Museum in Amsterdam en
        directeur Mr. Edy de Wilde. Het museum houdt volgens haar hardnekkig vast aan een hiërarchische
        scheiding tussen de afdelingen schilder- en beeldhouwkunst en toegepaste kunst. En als De Wilde
        zegt dat hij daarbij louter kijkt naar materialen dan stelt zij vast dat dat een drogreden is, want dan
        zouden de textiele werken van Tuttle, Manzoni en Oldenburg ook zijn opgenomen in de collectie
        toegepaste kunst. ‘Maar daar hangen ze niet’, concludeert ze.
        Haar artikel geeft een indruk van de moeizame discussie destijds over textiele kunst.
        Op dat punt is de huidige opstelling in het Stedelijk een terechte correctie achteraf.


        Bert Jansen














                                                            36
   33   34   35   36   37   38   39   40   41   42   43